Vandaag is het 13 jaar geleden
dat mijn vader overleed. Zijn eerste doopnaam was Joseph, maar ik heb nooit
anders gehoord dan dat hij ‘Sef’ werd genoemd.
Daarnaast had hij nog een bijnaam,
‘Sef van Sjnieder Joop’.
Als iemand niet wist welke
‘Sef’ er werd bedoeld, dan zei ik ‘Sef van Sjnieder Joop’, dan wist meteen iedereen
over wie ik het had.
Mijn overgrootvader heette
Joop. Of hij van beroep kleermaker is geweest en daarom de bijnaam ‘sjnieder’
had, door mij vertaald in ‘snijder’, weet ik niet. Tot nu toe heeft nog nooit
iemand mij dat kunnen uitleggen.
Als kind wilde ik graag dat
mijn vader mij lief vond. Ik wilde alles voor hem doen, tegelijkertijd was ik
ook een beetje bang voor hem. Hij kon nogal stuurs kijken, vooral op maandag.
Dan had hij zondags na de hoogmis, bij het toepen in het café, een paar
borreltjes teveel gedronken. Daar had hij last van, je moest hem dan niet
teveel vragen. Hij kon dan snauwerig zijn, dat maakte mij bang.
Wilde zelfs zo graag dat
hij mij lief vond dat ik soms mijn arm om zijn been klemde. Zo toonde ik mijn
genegenheid, maar daarmee kon hij niet overweg. Hij maakte mijn arm los, zei
niets en ging verder waar hij mee bezig was.
Ik haalde hem af van de bus
waarmee de mijnwerkers thuis werden gebracht. Huppelend naast hem vertelde ik
dat thuis zijn bord met yoghurt op tafel klaarstond, wat ik gedaan had op school en
waarmee ik had gespeeld.
Van mijn zus weet ik dat
zij van hem het dansen heeft geleerd, ook spelletjes halma met hem heeft
gespeeld. Ik kan mij dat niet herinneren, kan mij er ook niets bij voorstellen.
Zo een vader heb ik in mijn beleving niet gehad.
Later, na mijn schooltijd
en al lang en breed aan het werk en het ouderlijk huis uit, was het contact met
hem niet veel beter. Ook niet na het overlijden van mijn moeder. Zus, zwager en
ik zorgden toen dagelijks voor hem, hij was al een tijdje erg ziek. Het eerste
half jaar verliep moeizaam tussen mijn vader en mij. Wanneer en hoe de kentering is gekomen
weet ik niet, maar plots realiseerde ik mij dat we ‘contact’ hadden. Ik kan dat
moment nu nog naar boven halen en voel dan weer de blijdschap en de trots die
ik toen voelde.
Na ‘de ommekeer’ hebben
mijn vader en ik een geweldige tijd samen gehad. We hebben veel en over
allerlei dingen gepraat. Dat ging vanzelf, alles was bespreekbaar. Soms belde mijn
vader mij op, dat deed hij voordien nooit.
We hebben autoritjes
gemaakt en samen voor het huis heen en weer gewandeld. Hij hield de rollator
vast, ik op mijn beurt hield hem vast. Als hij zich goed genoeg voelde gingen
we bij zus en zwager thee drinken. Het was een heerlijk jaar samen. Er was zoveel
warmte, genoeg voor de rest van mijn leven.