maandag 31 augustus 2015

Ook haantjesgedrag





Van afstand zien we op de parkeerplaats een man, hard roepend en wild gebarend naar iemand in een auto. Dichterbij zien we een vrouw achter het stuur. Zij probeert de auto achteruit in te parkeren. Naar voren, naar achteren en weer naar voren en naar achteren.
Gezien het geroep en de lichaamstaal van de man, vragen wij ons af of de vrouw dit voor het eerst mag doen. En of hij het wel kan, het aan haar over te laten de auto achteruit in te parkeren. Is hier ook sprake van haantjesgedrag?

Man en ik stallen onze fietsen en kunnen het niet nalaten te blijven staan. Mijn mond valt open. Kan me niet voorstellen dat iemand zoveel kabaal maakt en zoveel gebaren gebruikt bij het inparkeren door een ander. Wij kijken onze ogen uit. Knijpen de tenen samen. De auto gaat steeds schever. Op een haar na mist de vrouw de ernaast geparkeerde auto.

“Scheef, je staat nog steeds scheef”
“Je draait de verkeerde kant uit”
“Neehee, andersom”
“Kijk nou eens naar mij”

Wij zien dat de vrouw helemaal niet naar de man kijkt. Zij is enkel gericht op de buitenspiegels. Zij rijdt vooruit en weer achteruit.

“Net stond je rechter”
“Andersom insturen”
“Andersom insturen”
“Andersóm insturen”
“Draaien”
“Draaien, sneller, sneller”
“Draaien, kom op”

De vrouw zet de motor af.
Hij gilt: “Vergeet je de handrem niet?”

Als zij uitstapt gaat de discussie verder:
“Zojuist stond de auto beter dan nu. Zal ik hem nog rechter zetten?”
“Ja maar, die auto staat toch ook scheef”
“Maar jij……”

Wij gaan naar binnen. Er is een poëziemiddag georganiseerd en er wordt voorgedragen door een paar dichters. Een poos later komen de vrouw en de man ook binnen. De vrouw neemt aan een tafel achter ons plaats. De man gaat naast Man zitten en zegt: “Ik kom naast u zitten, ben een beetje doof.” Ik kijk de andere kant uit.


 

woensdag 26 augustus 2015

Haantjesgedrag



Bij de verhuizing ruim 15 maanden geleden is het gereedschap op zolder gezet. Afkomstig uit twee huizen. Genoeg hamers, schroevendraaiers, spanningszoekers, meetlatten, spijkers, moeren en pluggen. Dat willen we uitzoeken. Man doet de voorselectie. Wat niet goed meer is gaat weg. Daarna verzamelen we eerst spullen die in het atelier voor mij handig in gebruik zijn, de rest bewaren we op zolder voor als er geklust moet worden.


In de vakantie hebben we klusjes gedaan. Het gereedschap voorhanden, maar we hebben montagekit, vloeibaar hout en ijzeren verbindingsstukjes nodig. We gaan naar de doe-het-zelfzaak. Bij binnenkomst gaat Man naar de klantenservice, we hebben ook iets terug te brengen. Met een briefje in de ene en een mandje in de andere hand loop ik de winkel in.

Van afstand zie ik hem al staan. Tenue van de keten G aan, kijkend naar mij en met een grote glimlach op zijn gezicht.
Van afstand ook hoor ik hem denken: een vrouwtje alleen in deze winkel weet natuurlijk níet wat zij precies nodig heeft en waar zij het kan vinden. Terwijl een klant hem iets vraagt loopt hij gewoon weg en spreekt mij aan: “Goedemiddag, waarmee kan ik u helpen?”
"Ik wil pluggen voor in gipsplaten, montagekit en vloeibaar hout." Als hij mij voorgaat, komt Man naast mij lopen. Aangekomen in rij drie wendt de medewerker zich weer tot mij, maar bij het zien van Man stopt hij abrupt midden in de zin met praten. Zijn glimlach en behulpzaamheid verdwijnen als sneeuw voor de zon.
“Hier ligt de lijm, daar de kit en verderop het vloeibaar hout.” En weg is hij. Man heeft meteen in de gaten hoe het 'spel' gelopen is. We lachen erom.
 
Als ik naderhand nog iets aan de verkoper vraag is hij ronduit onvriendelijk. Binnensmonds mompelend lukt het hem nog net mij antwoord te geven, maar liever niet, dat is overduidelijk.
Volgens mij een goed voorbeeld van iemand die zijn zin niet krijgt. “Misschien is hij op zoek naar een vrouw”, oppert Man, “maar nu hij bij jou geen kans maakt, van teleurstelling of boosheid zijn fatsoen niet langer kan bewaren.”

Na nog een bezem te hebben uitgezocht rekenen we af en gaan naar huis. Ik rijd, Man naast me. Bij het stoplicht rechts van ons een Volkswagen Golf. Man achter het stuur. Gespannen lijkt het wel, verbeten gezicht. Wij kijken elkaar aan en zeggen zowat gelijktijdig: “Het lijkt erop alsof hij er een wedstrijd van wil maken wie het snelst weg is.”
Ik ben achter het stuur beslist geen treuzelaar, houd van opschieten, maar met onze Volkswagen Polo van 17 jaar oud kan ik aan zijn auto niet tippen. Een paar honderd meter verder staan we bij het stoplicht weer naast elkaar.

Gelukkig heeft Man geen last van haantjesgedrag. Hij komt heus wel voor zichzelf op. Kan uiterst doortastend zijn in denken en doen en daar ook aan vasthouden. Maar in het geval van klussen en nog zo het een en ander vertrouwt hij echter helemaal op mijn praktische kijk en inzicht.





















maandag 10 augustus 2015

Mijn vader en ik



Met onderstaand verhaal doe ik mee aan de schrijfwedstrijd van heelnederlandschrijft. Thema is ‘de mooiste herinnering’.


Voor de publieksprijs kun je mijn verhaal liken op de website van www.heelnederlandschrijft.nl



Een stuurse blik. Mokken. Dagenlang. Hij zegt nooit iets tegen mij. Niet als ik mijn armen om zijn been sla, niet als ik hem van de mijnwerkers bus afhaal. Ook niet als ik hem vertel dat ik zijn bord met yoghurt thuis op tafel al heb klaargezet. Ik barst zowat uit elkaar van hunkering naar zijn aandacht. Niets doet er toe. Hij geeft geen enkel teken van genegenheid. Dat gaat zo jaren door. Ook als ik al lang en breed het ouderlijk huis heb verlaten en regelmatig op bezoek ga.

Dan overlijdt plots mijn moeder. Hij regelt alles met mijn zus en zwager. Voel me een buitenstaander. Maar vader is al een poos erg ziek en als wij van de behandelend arts horen dat hij niet lang meer leven zal, besluiten zus en ik
hem tot aan zijn dood thuis te verzorgen. Opluchting en dankbaarheid bij mijn vader, maar hij uit het niet tegen mij.
Mijn zus maakt een ‘dienstrooster’. Dagelijks wisselen wij elkaar af. Mijn zwager neemt zo nu en dan de zorg voor een dag over. Ook al ben ik verdrietig en heb in de loop der jaren nare gevoelens jegens mijn vader gekregen, ik zorg voor hem zoveel ik kan. Wil niet achterblijven bij mijn zus, maar het voelt voor mij als een verplichting.

Toch lijkt het alsof er iets verandert. Ik bespeur bewondering bij hem voor mij. Langzamerhand groeit er begrip en respect voor elkaar. Er is warmte tussen ons. Als er iets is belt hij mij op, voorheen belde hij naar mijn zus. Of hij belt zomaar om te vragen hoe het met mij gaat. Hij wacht met eten tot ik er ben. We praten over alles. Ook over zijn jeugd waarvan wij weinig afweten. Op al mijn vragen, hoe pijnlijk misschien, geeft hij antwoord. Het maakt ons samenzijn nog intiemer.
We maken ritjes met de auto. Bezoeken plekken in het bos waar hij met mijn moeder is geweest. We gaan boodschappen doen. Ik achter de winkelwagen, hij naast mij, schuifelend achter de rollator. We hebben plezier. Dit ‘feest’ van hem en mij duurt een jaar. Dan overlijdt hij. Ik ben erbij.

Als ik aan dat jaar denk, word ik overspoeld door warmte en blijdschap. Nog steeds, al is het bijna 14 jaar geleden dat hij stierf. Ik heb een vader gehad, ook al heb ik hem maar een jaar gekend.